King James Bible - Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Job 31
Job 31     

The Book of Job
Job

Return to Index
Index

Chapter 32

So these three men ceased to answer Job, because he was righteous in his own eyes.

 

Toen hielden de drie mannen op van Job te antwoorden, dewijl hij in zijn ogen rechtvaardig was.

Then was kindled the wrath of Elihu the son of Barachel the Buzite, of the kindred of Ram: against Job was his wrath kindled, because he justified himself rather than God.

 

Zo ontstak de toorn van Elihu, den zoon van Baracheel, den Buziet, van het geslacht van Ram; tegen Job werd zijn toorn ontstoken, omdat hij zijn ziel meerrechtvaardigde dan God.

Also against his three friends was his wrath kindled, because they had found no answer, and yet had condemned Job.

 

Zijn toorn ontstak ook tegen zijn drie vrienden, omdat zij, geen antwoord vindende, nochtans Job verdoemden.

Now Elihu had waited till Job had spoken, because they were elder than he.

 

Doch Elihu had gewacht op Job in het spreken, omdat zij ouder van dagen waren dan hij.

When Elihu saw that there was no answer in the mouth of these three men, then his wrath was kindled.

 

Als dan Elihu zag, dat er geen antwoord was in den mond van die drie mannen, ontstak zijn toorn.

And Elihu the son of Barachel the Buzite answered and said, I am young, and ye are very old; wherefore I was afraid, and durst not shew you mine opinion.

 

Hierom antwoordde Elihu, de zoon van Baracheel, den Buziet, en zeide: Ik ben minder van dagen, maar gijlieden zijt stokouden; daarom heb ik geschroomd engevreesd, ulieden mijn gevoelen te vertonen.

I said, Days should speak, and multitude of years should teach wisdom.

 

Ik zeide: Laat de dagen spreken, en de veelheid der jaren wijsheid te kennen geven.

But there is a spirit in man: and the inspiration of the Almighty giveth them understanding.

 

Zekerlijk de geest, die in den mens is, en de inblazing des Almachtigen, maakt henlieden verstandig.

Great men are not always wise: neither do the aged understand judgment.

 

De groten zijn niet wijs, en de ouden verstaan het recht niet.

Therefore I said, Hearken to me; I also will shew mine opinion.

 

Daarom zeg ik: Hoor naar mij; ik zal mijn gevoelen ook vertonen.

Behold, I waited for your words; I gave ear to your reasons, whilst ye searched out what to say.

 

Ziet, ik heb gewacht op ulieder woorden; ik heb het oor gewend tot ulieder aanmerkingen, totdat gij redenen uitgezocht hadt.

Yea, I attended unto you, and, behold, there was none of you that convinced Job, or that answered his words:

 

Als ik nu acht op u gegeven heb, ziet, er is niemand, die Job overreedde, die uit ulieden zijn redenen beantwoordde;

Lest ye should say, We have found out wisdom: God thrusteth him down, not man.

 

Opdat gij niet zegt: Wij hebben de wijsheid gevonden; God heeft hem nedergestoten, geen mens.

Now he hath not directed his words against me: neither will I answer him with your speeches.

 

Nu heeft hij tegen mij geen woorden gericht, en met ulieder woorden zal ik hem niet beantwoorden.

They were amazed, they answered no more: they left off speaking.

 

Zij zijn ontzet, zij antwoorden niet meer; zij hebben de woorden van zich verzet.

When I had waited, (for they spake not, but stood still, and answered no more;)

 

Ik heb dan gewacht, maar zij spreken niet; want zij staan stil; zij antwoorden niet meer.

I said, I will answer also my part, I also will shew mine opinion.

 

Ik zal mijn deel ook antwoorden, ik zal mijn gevoelen ook vertonen.

For I am full of matter, the spirit within me constraineth me.

 

Want ik ben der woorden vol; de geest mijns buiks benauwt mij.

Behold, my belly is as wine which hath no vent; it is ready to burst like new bottles.

 

Ziet, mijn buik is als de wijn, die niet geopend is; gelijk nieuwe lederen zakken zou hij bersten.

I will speak, that I may be refreshed: I will open my lips and answer.

 

Ik zal spreken, opdat ik voor mij lucht krijge; ik zal mijn lippen openen, en zal antwoorden.

Let me not, I pray you, accept any man's person, neither let me give flattering titles unto man.

 

Och, dat ik niemands aangezicht aanneme, en tot den mens geen bijnamen gebruike!

For I know not to give flattering titles; in so doing my maker would soon take me away.

 

Want ik weet geen bijnamen te gebruiken; in kort zou mijn Maker mij wegnemen.

Job 33 - Job 33

 

 

 

SpeakingBible Software © 2001-2004 by johnhurt.com