King James Bible - Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Matthew 21
Mattheüs 21     

The Gospel According to St. Matthew
Mattheüs

Return to Index
Index

Chapter 22

And Jesus answered and spake unto them again by parables, and said,

 

En Jezus, antwoordende, sprak tot hen wederom door gelijkenissen, zeggende:

The kingdom of heaven is like unto a certain king, which made a marriage for his son,

 

Het Koninkrijk der hemelen is gelijk een zeker koning, die zijn zoon een bruiloft bereid had;

And sent forth his servants to call them that were bidden to the wedding: and they would not come.

 

En zond zijn dienstknechten uit, om de genoden ter bruiloft te roepen; en zij wilden niet komen.

Again, he sent forth other servants, saying, Tell them which are bidden, Behold, I have prepared my dinner: my oxen and my fatlings are killed, and all things are ready: come unto the marriage.

 

Wederom zond hij andere dienstknechten uit, zeggende: Zegt den genoden: Ziet, ik heb mijn middagmaal bereid; mijn ossen, en de gemeste beesten zijngeslacht, en alle dingen zijn gereed; komt tot de bruiloft.

But they made light of it, and went their ways, one to his farm, another to his merchandise:

 

Maar zij, zulks niet achtende, zijn heengegaan, deze tot zijn akker, gene tot zijn koopmanschap.

And the remnant took his servants, and entreated them spitefully, and slew them.

 

En de anderen grepen zijn dienstknechten, deden hun smaadheid aan, en doodden hen.

But when the king heard thereof, he was wroth: and he sent forth his armies, and destroyed those murderers, and burned up their city.

 

Als nu de koning dat hoorde, werd hij toornig, en zijn krijgsheiren zendende, heeft die doodslagers vernield, en hun stad in brand gestoken.

Then saith he to his servants, The wedding is ready, but they which were bidden were not worthy.

 

Toen zeide hij tot zijn dienstknechten: De bruiloft is wel bereid, doch de genoden waren het niet waardig.

Go ye therefore into the highways, and as many as ye shall find, bid to the marriage.

 

Daarom gaat op de uitgangen der wegen, en zovelen als gij er zult vinden, roept ze tot de bruiloft.

So those servants went out into the highways, and gathered together all as many as they found, both bad and good: and the wedding was furnished with guests.

 

En dezelve dienstknechten, uitgaande op de wegen, vergaderden allen, die zij vonden, beiden kwaden en goeden; en de bruiloft werd vervuld met aanzittendegasten.

And when the king came in to see the guests, he saw there a man which had not on a wedding garment:

 

En als de koning ingegaan was, om de aanzittende gasten te overzien, zag hij aldaar een mens, niet gekleed zijnde met een bruiloftskleed;

And he saith unto him, Friend, how camest thou in hither not having a wedding garment? And he was speechless.

 

En zeide tot hem: Vriend! hoe zijt gij hier ingekomen, geen bruiloftskleed aan hebbende? En hij verstomde.

Then said the king to the servants, Bind him hand and foot, and take him away, and cast him into outer darkness; there shall be weeping and gnashing of teeth.

 

Toen zeide de koning tot de dienaars: Bindt zijn handen en voeten, neemt hem weg, en werpt hem uit in de buitenste duisternis; daar zal zijn wening en knersingder tanden.

For many are called, but few are chosen.

 

Want velen zijn geroepen, maar weinigen uitverkoren.

Then went the Pharisees, and took counsel how they might entangle him in his talk.

 

Toen gingen de Farizeen heen, en hielden te zamen raad, hoe zij Hem verstrikken zouden in Zijn rede.

And they sent out unto him their disciples with the Herodians, saying, Master, we know that thou art true, and teachest the way of God in truth, neither carest thou for any man: for thou regardest not the person of men.

 

En zij zonden uit tot Hem hun discipelen, met de Herodianen, zeggende: Meester! wij weten, dat Gij waarachtig zijt, en de weg Gods in der waarheid leert, ennaar niemand vraagt; want Gij ziet den persoon der mensen niet aan;

Tell us therefore, What thinkest thou? Is it lawful to give tribute unto Caesar, or not?

 

Zeg ons dan: wat dunkt U? Is het geoorloofd, den keizer schatting te geven of niet?

But Jesus perceived their wickedness, and said, Why tempt ye me, ye hypocrites?

 

Maar Jezus, bekennende hun boosheid, zeide:

Shew me the tribute money. And they brought unto him a penny.

 

Gij geveinsden, wat verzoekt gij Mij? Toont Mij de schattingpenning. En zij brachten Hem een penning.

And he saith unto them, Whose is this image and superscription?

 

En Hij zeide tot hen: Wiens is dit beeld en het opschrift?

They say unto him, Caesar's. Then saith he unto them, Render therefore unto Caesar the things which are Caesar's; and unto God the things that are God's.

 

Zij zeiden tot Hem: Des keizers. Toen zeide Hij tot hen: Geeft dan den keizer, dat des keizers is, en Gode, dat Gods is.

When they had heard these words, they marvelled, and left him, and went their way.

 

En zij, dit horende, verwonderden zich, en Hem verlatende, zijn zij weggegaan.

The same day came to him the Sadducees, which say that there is no resurrection, and asked him,

 

Te dienzelfden dage kwamen tot Hem de Sadduceen, die zeggen, dat er geen opstanding is, en vraagden Hem,

Saying, Master, Moses said, If a man die, having no children, his brother shall marry his wife, and raise up seed unto his brother.

 

Zeggende: Meester! Mozes heeft gezegd: Indien iemand sterft, geen kinderen hebbende, zo zal zijn broeder deszelfs vrouw trouwen, en zijn broeder zaadverwekken.

Now there were with us seven brethren: and the first, when he had married a wife, deceased, and, having no issue, left his wife unto his brother:

 

Nu waren er bij ons zeven broeders; en de eerste, een vrouw getrouwd hebbende, stierf; en dewijl hij geen zaad had, zo liet hij zijn vrouw voor zijn broeder.

Likewise the second also, and the third, unto the seventh.

 

Desgelijks ook de tweede, en de derde, tot de zevende toe.

And last of all the woman died also.

 

Ten laatste na allen, is ook de vrouw gestorven.

Therefore in the resurrection whose wife shall she be of the seven? for they all had her.

 

In de opstanding dan, wiens vrouw zal zij wezen van die zeven, want zij hebben ze allen gehad?

Jesus answered and said unto them, Ye do err, not knowing the scriptures, nor the power of God.

 

Maar Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gij dwaalt, niet wetende de Schriften, noch de kracht Gods.

For in the resurrection they neither marry, nor are given in marriage, but are as the angels of God in heaven.

 

Want in de opstanding nemen zij niet ten huwelijk, noch worden ten huwelijk uitgegeven; maar zij zijn als engelen Gods in de hemel.

But as touching the resurrection of the dead, have ye not read that which was spoken unto you by God, saying,

 

En wat aangaat de opstanding der doden, hebt gij niet gelezen, hetgeen van God tot ulieden gesproken is, Die daar zegt:

I am the God of Abraham, and the God of Isaac, and the God of Jacob? God is not the God of the dead, but of the living.

 

Ik ben de God Abrahams, en de God Izaks, en de God Jakobs! God is niet een God der doden, maar der levenden.

And when the multitude heard this, they were astonished at his doctrine.

 

En de scharen, dit horende, werden verslagen over Zijn leer.

But when the Pharisees had heard that he had put the Sadducees to silence, they were gathered together.

 

En de Farizeen, gehoord hebbende, dat Hij de Sadduceen den mond gestopt had, zijn te zamen bijeenvergaderd.

Then one of them, which was a lawyer, asked him a question, tempting him, and saying,

 

En een uit hen, zijnde een Wetgeleerde, heeft gevraagd, Hem verzoekende, en zeggende:

Master, which is the great commandment in the law?

 

Meester! welk is het grote gebod in de wet?

Jesus said unto him, Thou shalt love the Lord thy God with all thy heart, and with all thy soul, and with all thy mind.

 

En Jezus zeide tot hem: Gij zult liefhebben den Heere, uw God, met geheel uw hart, en met geheel uw ziel, en met geheel uw verstand.

This is the first and great commandment.

 

Dit is het eerste en het grote gebod.

And the second is like unto it, Thou shalt love thy neighbour as thyself.

 

En het tweede aan dit gelijk, is: Gij zult uw naaste liefhebben als uzelven.

On these two commandments hang all the law and the prophets.

 

Aan deze twee geboden hangt de ganse wet en de profeten.

While the Pharisees were gathered together, Jesus asked them,

 

Als nu de Farizeen samenvergaderd waren, vraagde hun Jezus,

Saying, What think ye of Christ? whose son is he? They say unto him, The Son of David.

 

En zeide: Wat dunkt u van den Christus? Wiens Zoon is Hij? Zij zeiden tot Hem: Davids Zoon.

He saith unto them, How then doth David in spirit call him Lord, saying,

 

Hij zeide tot hen: Hoe noemt Hem dan David, in de Geest, zijn Heere? zeggende:

The LORD said unto my Lord, Sit thou on my right hand, till I make thine enemies thy footstool?

 

De Heere heeft gezegd tot Mijn Heere: Zit aan Mijn rechter hand, totdat Ik Uw vijanden zal gezet hebben tot een voetbank Uwer voeten.

If David then call him Lord, how is he his son?

 

Indien Hem dan David noemt zijn Heere, hoe is Hij zijn Zoon?

And no man was able to answer him a word, neither durst any man from that day forth ask him any more questions.

 

En niemand kon Hem een woord antwoorden; noch iemand durfde Hem van dien dag aan iets meer vragen. Matthëus 23

Matthew 23 - Mattheüs 23

 

 

 

SpeakingBible Software © 2001-2004 by johnhurt.com