King James Bible - Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Romans 13
Romeinen 13     

The Epistle of Paul the Apostle to the Romans
Romeinen

Return to Index
Index

Chapter 14

Him that is weak in the faith receive ye, but not to doubtful disputations.

 

Dengene nu, die zwak is in het geloof, neemt aan, maar niet tot twistige samensprekingen.

For one believeth that he may eat all things: another, who is weak, eateth herbs.

 

De een gelooft wel, dat men alles eten mag, maar die zwak is, eet moeskruiden.

Let not him that eateth despise him that eateth not; and let not him which eateth not judge him that eateth: for God hath received him.

 

Die daar eet, verachte hem niet, die niet eet; en die niet eet, oordele hem niet, die daar eet; want God heeft hem aangenomen.

Who art thou that judgest another man's servant? to his own master he standeth or falleth. Yea, he shall be holden up: for God is able to make him stand.

 

Wie zijt gij, die eens anderen huisknecht oordeelt? Hij staat, of hij valt zijn eigen heer; doch hij zal vastgesteld worden, want God is machtig hem vast te stellen.

One man esteemeth one day above another: another esteemeth every day alike. Let every man be fully persuaded in his own mind.

 

De een acht wel den enen dag boven den anderen dag; maar de ander acht al de dagen gelijk. Een iegelijk zij in zijn eigen gemoed ten volle verzekerd.

He that regardeth the day, regardeth it unto the Lord; and he that regardeth not the day, to the Lord he doth not regard it. He that eateth, eateth to the Lord, for he giveth God thanks; and he that eateth not, to the Lord he eateth not, and giveth God thanks.

 

Die den dag waarneemt, die neemt hem waar den Heere; en die den dag niet waarneemt, die neemt hem niet waar den Heere. Die daar eet, die eet zulks denHeere, want hij dankt God; en die niet eet, die eet zulks den Heere niet, en hij dankt God.

For none of us liveth to himself, and no man dieth to himself.

 

Want niemand van ons leeft zichzelven, en niemand sterft zichzelven.

For whether we live, we live unto the Lord; and whether we die, we die unto the Lord: whether we live therefore, or die, we are the Lord's.

 

Want hetzij dat wij leven, wij leven den Heere; hetzij dat wij sterven, wij sterven den Heere. Hetzij dan dat wij leven, hetzij dat wij sterven, wij zijn des Heeren.

For to this end Christ both died, and rose, and revived, that he might be Lord both of the dead and living.

 

Want daartoe is Christus ook gestorven, en opgestaan, en weder levend geworden, opdat Hij beiden over doden en levenden heersen zou.

But why dost thou judge thy brother? or why dost thou set at nought thy brother? for we shall all stand before the judgment seat of Christ.

 

Maar gij, wat oordeelt gij uw broeder? Of ook gij, wat veracht gij uw broeder? Want wij zullen allen voor den rechterstoel van Christus gesteld worden.

For it is written, As I live, saith the Lord, every knee shall bow to me, and every tongue shall confess to God.

 

Want er is geschreven: Ik leef, zegt de Heere; voor Mij zal alle knie zich buigen, en alle tong zal God belijden.

So then every one of us shall give account of himself to God.

 

Zo dan een iegelijk van ons zal voor zichzelven Gode rekenschap geven.

Let us not therefore judge one another any more: but judge this rather, that no man put a stumblingblock or an occasion to fall in his brother's way.

 

Laat ons dan elkander niet meer oordelen; maar oordeelt dit liever, namelijk, dat gij den broeder geen aanstoot of ergernis geeft.

I know, and am persuaded by the Lord Jesus, that there is nothing unclean of itself: but to him that esteemeth any thing to be unclean, to him it is unclean.

 

Ik weet en ben verzekerd in den Heere Jezus, dat geen ding onrein is in zichzelven; dan die acht iets onrein te zijn, die is het onrein.

But if thy brother be grieved with thy meat, now walkest thou not charitably. Destroy not him with thy meat, for whom Christ died.

 

Maar indien uw broeder om der spijze wil bedroefd wordt, zo wandelt gij niet meer naar liefde. Verderf dien niet met uw spijze, voor welken Christusgestorven is.

Let not then your good be evil spoken of:

 

Dat dan uw goed niet gelasterd worde.

For the kingdom of God is not meat and drink; but righteousness, and peace, and joy in the Holy Ghost.

 

Want het Koninkrijk Gods is niet spijs en drank, maar rechtvaardigheid, en vrede, en blijdschap, door den Heiligen Geest.

For he that in these things serveth Christ is acceptable to God, and approved of men.

 

Want die Christus in deze dingen dient, is Gode welbehagelijk, en aangenaam den mensen.

Let us therefore follow after the things which make for peace, and things wherewith one may edify another.

 

Zo dan laat ons najagen, hetgeen tot den vrede, en hetgeen tot de stichting onder elkander dient.

For meat destroy not the work of God. All things indeed are pure; but it is evil for that man who eateth with offence.

 

Verbreek het werk van God niet om der spijze wil. Alle dingen zijn wel rein; maar het is kwaad den mens, die met aanstoot eet.

It is good neither to eat flesh, nor to drink wine, nor any thing whereby thy brother stumbleth, or is offended, or is made weak.

 

Het is goed geen vlees te eten, noch wijn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder zich stoot, of geergerd wordt, of waarin hij zwak is.

Hast thou faith? have it to thyself before God. Happy is he that condemneth not himself in that thing which he alloweth.

 

Hebt gij geloof? hebt dat bij uzelven voor God. Zalig is hij, die zichzelven niet oordeelt in hetgeen hij voor goed houdt.

And he that doubteth is damned if he eat, because he eateth not of faith: for whatsoever is not of faith is sin.

 

Maar die twijfelt, indien hij eet, is veroordeeld, omdat hij niet uit het geloof eet. En al wat uit het geloof niet is, dat is zonde. Romeinen 15

Romans 15 - Romeinen 15

 

 

 

SpeakingBible Software © 2001-2004 by johnhurt.com