King James Bible - Nederlands StatenVertalings 1715 Bijbel

Psalms 103
Psalmen 103     

The Book of Psalms
Psalmen

Return to Index
Index

Chapter 104

Bless the LORD, O my soul. O LORD my God, thou art very great; thou art clothed with honour and majesty.

 

Loof den HEERE, mijn ziel! O HEERE, mijn God! Gij zijt zeer groot, Gij zijt bekleed met majesteit en heerlijkheid.

Who coverest thyself with light as with a garment: who stretchest out the heavens like a curtain:

 

Hij bedekt Zich met het licht, als met een kleed; Hij rekt den hemel uit als een gordijn.

Who layeth the beams of his chambers in the waters: who maketh the clouds his chariot: who walketh upon the wings of the wind:

 

Die Zijn opperzalen zoldert in de wateren, Die van de wolken Zijn wagen maakt, Die op de vleugelen des winds wandelt.

Who maketh his angels spirits; his ministers a flaming fire:

 

Hij maakt Zijn engelen geesten, Zijn dienaars tot een vlammend vuur.

Who laid the foundations of the earth, that it should not be removed for ever.

 

Hij heeft de aarde gegrond op haar grondvesten; zij zal nimmermeer noch eeuwiglijk wankelen.

Thou coveredst it with the deep as with a garment: the waters stood above the mountains.

 

Gij hadt ze met den afgrond als een kleed overdekt; de wateren stonden boven de bergen.

At thy rebuke they fled; at the voice of thy thunder they hasted away.

 

Van Uw schelden vloden zij, zij haastten zich weg voor de stem Uws donders.

They go up by the mountains; they go down by the valleys unto the place which thou hast founded for them.

 

De bergen rezen op, de dalen daalden, ter plaatse, die Gij voor hen gegrond hadt.

Thou hast set a bound that they may not pass over; that they turn not again to cover the earth.

 

Gij hebt een paal gesteld, dien zij niet overgaan zullen; zij zullen de aarde niet weder bedekken.

He sendeth the springs into the valleys, which run among the hills.

 

Die de fonteinen uitzendt door de dalen, dat zij tussen de gebergten henen wandelen.

They give drink to every beast of the field: the wild asses quench their thirst.

 

Zij drenken al het gedierte des velds; de woudezels breken er hun dorst mede.

By them shall the fowls of the heaven have their habitation, which sing among the branches.

 

Bij dezelve woont het gevogelte des hemels, een stem gevende van tussen de takken.

He watereth the hills from his chambers: the earth is satisfied with the fruit of thy works.

 

Hij drenkt de bergen uit Zijn opperzalen; de aarde wordt verzadigd van de vrucht Uwer werken.

He causeth the grass to grow for the cattle, and herb for the service of man: that he may bring forth food out of the earth;

 

Hij doet het gras uitspruiten voor de beesten, en het kruid tot dienst des mensen, doende het brood uit de aarde voortkomen.

And wine that maketh glad the heart of man, and oil to make his face to shine, and bread which strengtheneth man's heart.

 

En den wijn, die het hart des mensen verheugt, doende het aangezicht blinken van olie; en het brood, dat het hart des mensen sterkt.

The trees of the LORD are full of sap; the cedars of Lebanon, which he hath planted;

 

De bomen des HEEREN worden verzadigd, de cederbomen van Libanon, die Hij geplant heeft;

Where the birds make their nests: as for the stork, the fir trees are her house.

 

Alwaar de vogeltjes nestelen; des ooievaars huis zijn de dennebomen.

The high hills are a refuge for the wild goats; and the rocks for the conies.

 

De hoge bergen zijn voor de steenbokken; de steenrotsen zijn een vertrek voor de konijnen.

He appointed the moon for seasons: the sun knoweth his going down.

 

Hij heeft de maan gemaakt tot de gezette tijden, de zon weet haar ondergang.

Thou makest darkness, and it is night: wherein all the beasts of the forest do creep forth.

 

Gij beschikt de duisternis, en het wordt nacht, in denwelken al het gedierte des wouds uittreedt:

The young lions roar after their prey, and seek their meat from God.

 

De jonge leeuwen, briesende om een roof, en om hun spijs van God te zoeken.

The sun ariseth, they gather themselves together, and lay them down in their dens.

 

De zon opgaande, maken zij zich weg, en liggen neder in hun holen.

Man goeth forth unto his work and to his labour until the evening.

 

De mens gaat dan uit tot zijn werk, en naar zijn arbeid tot den avond toe.

O LORD, how manifold are thy works! in wisdom hast thou made them all: the earth is full of thy riches.

 

Hoe groot zijn Uw werken, o HEERE! Gij hebt ze alle met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uw goederen.

So is this great and wide sea, wherein are things creeping innumerable, both small and great beasts.

 

Deze zee, die groot en wijd van ruimte is, daarin is het wriemelende gedierte, en dat zonder getal, kleine gedierten met grote.

There go the ships: there is that leviathan, whom thou hast made to play therein.

 

Daar wandelen de schepen, en de Leviathan, dien Gij geformeerd hebt, om daarin te spelen.

These wait all upon thee; that thou mayest give them their meat in due season.

 

Zij allen wachten op U, dat Gij hun hun spijze geeft te zijner tijd.

That thou givest them they gather: thou openest thine hand, they are filled with good.

 

Geeft Gij ze hun, zij vergaderen ze; doet Gij Uw hand open, zij worden met goed verzadigd.

Thou hidest thy face, they are troubled: thou takest away their breath, they die, and return to their dust.

 

Verbergt Gij Uw aangezicht, zij worden verschrikt; neemt Gij hun adem weg, zij sterven, en zij keren weder tot hun stof.

Thou sendest forth thy spirit, they are created: and thou renewest the face of the earth.

 

Zendt Gij Uw Geest uit, zo worden zij geschapen, en Gij vernieuwt het gelaat des aardrijks.

The glory of the LORD shall endure for ever: the LORD shall rejoice in his works.

 

De heerlijkheid des HEEREN zij tot in der eeuwigheid; de HEERE verblijde Zich in Zijn werken.

He looketh on the earth, and it trembleth: he toucheth the hills, and they smoke.

 

Als Hij de aarde aanschouwt, zo beeft zij; als Hij de bergen aanroert, zo roken zij.

I will sing unto the LORD as long as I live: I will sing praise to my God while I have my being.

 

Ik zal den HEERE zingen in mijn leven; ik zal mijn God psalmzingen, terwijl ik nog ben.

My meditation of him shall be sweet: I will be glad in the LORD.

 

Mijn overdenking van Hem zal zoet zijn; ik zal mij in den HEERE verblijden.

Let the sinners be consumed out of the earth, and let the wicked be no more. Bless thou the LORD, O my soul. Praise ye the LORD.

 

De zondaars zullen van de aarde verdaan worden, en de goddelozen zullen niet meer zijn. Loof den HEERE, mijn ziel! Hallelujah!

Psalms 105 - Psalmen 105

 

 

 

SpeakingBible Software © 2001-2004 by johnhurt.com